Wijziging van de Basiswet: het individueel bijzonder veiligheidsregime wordt strikter

Op 28 mei 2024 verscheen de Wet houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen II (1) in het Belgisch staatsblad.

Aan de hand hiervan werden wijzigingen aangebracht aan, onder andere, de wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (hierna: Basiswet).

Deze wijzigingen kunnen implicaties hebben voor gedetineerden die vermeende banden hebben met de georganiseerde misdaad EN verdacht zijn van of veroordeeld zijn wegens het fungeren als leidend persoon van een vereniging die handelt in verdovende middelen OF van een criminele organisatie.

Zo kunnen gedetineerden onder een individueel bijzonder veiligheidsregime (hierna: IBVR) geplaatst worden waarbij alle sociale contacten worden ontnomen met andere gedetineerden en/of bezoekers. Dit regime heeft de volgende consequenties als gevolg: alleen op de wandeling, bezoek achter glas, standaard fouillage aan de kleding, activiteiten zonder medegedetineerden, enkel telefoneren met nummers die goedgekeurd zijn door de directie van de gevangenis en, sinds de wetswijziging, ook permanente observatie doormiddel van een camera op cel.

Deze wetswijziging neigt naar regimes die al bestaan in Nederland en Italië.

In Italië werden oorspronkelijk kopstukken van de Italiaanse maffia volledig afgezonderd van de buitenwereld door middel van het 41bis-regime. Intussen is dit strikte regime uitgebreid naar mensen die andere misdrijven (zouden) hebben begaan zoals terrorisme, ontvoering, enzv…

In Nederland kent men de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in de gevangenis van Vught. Dat regime werd door het Comité ter voorkoming van foltering benoemd als “buitensporig restrictief”.

Algemene voorwaarden, voor de wetswijziging

In België kan een gedetineerde, in het algemeen, enkel in een IBVR geplaatst worden onder de volgende voorwaarden (artikel 116 van de Basiswet):

  • Wanneer uit concrete omstandigheden of uit de gedragingen van een gedetineerde blijkt dat hij een voortdurende bedreiging uitmaakt voor de veiligheid;
  • En gebleken is dat zowel controlemaatregelen als de bijzondere beveiligingsmaatregelen ontoereikend zijn.

Dit wil zeggen dat een IBVR in principe enkel kan opgelegd worden als ‘ultimum remedium’ of als laatste redmiddel.

Zo zal de gevangenisdirecteur altijd eerst moeten nagaan of een controlemaatregel of een bijzondere veiligheidsmaatregel (BVM) geen soelaas kan bieden.

Daarnaast moet de gedetineerde een voortdurende bedreiging uitmaken voor de veiligheid van de gevangenis. Dit moet blijken uit zijn gedragingen of uit concrete omstandigheden.

Er staat geen einddatum op dergelijk regime; de directeur-generaal kan dit om de twee maanden hernieuwen.

Wat hield een IBVR voor de wetswijziging in?

Voor de wetswijziging van 28 mei 2024 stelde artikel 117 van de Basiswet het volgende:

De plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime bestaat in één van de hierna vermelde maatregelen of in een combinatie van meerdere ervan:

1° uitsluiting van deelname aan gemeenschappelijke activiteiten;

2° systematische controle van uitgaande en inkomende briefwisseling overeenkomstig de in artikel 55 en 56 bepaalde regels;

3° beperking van bezoek in een lokaal dat voorzien is van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt, zoals bepaald in artikel 60, § 3;

4° gedeeltelijke ontzegging van het gebruik van de telefoon, zoals bepaald in artikel 64, § 3;

5° systematische toepassing van de in artikel 108, § 1, bepaalde controlemaatregel (dit betreft het onderzoek van de kledij door de penitentiaire beambten);

6° toepassing van één of meerdere bijzondere in artikel 112, § 1, bepaalde veiligheidsmaatregelen.

Daarnaast stelde artikel 118 van de Basiswet dat de beslissing tot plaatsing in een bijzonder individueel veiligheidsregime wordt genomen door de directeur-generaal van de penitentiaire administratie of zijn gemachtigde, op voorstel van de directeur.

De oude versies van deze artikelen blijven van toepassing in de algemene zin en in de regel is het dus de directeur van de gevangenis die een voorstel dient over te maken aan de directeur-generaal met de vermelding van:

  • de concrete omstandigheden of gedragingen van de gedetineerde waaruit blijkt dat hij een voortdurende bedreiging uitmaakt voor de veiligheid.
  • de concrete nadere regels van de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime, met omstandige motivering van elk van de voorgestelde maatregelen.
  • een medisch advies met betrekking tot de verenigbaarheid van de nadere regels van het voorgestelde regime met de gezondheidstoestand van de gedetineerde.

De gedetineerde heeft in principe de mogelijkheid om tijdens een hoorzitting met bijstand van een raadsman zijn verweermiddelen te laten gelden tegen het voorstel van de directeur van de gevangenis. Het is uiteindelijk de directeur-generaal (DG EPI) die een beslissing neemt die tevens gemotiveerd moet worden.

Tegen de beslissing van de directeur-generaal is beroep bij de beroepscommissie mogelijk binnen 7 dagen na de beslissing (artikel 118, §10 en artikel 165 van de Basiswet).

Bijzondere voorwaarden, na de wetswijziging

Voor gedetineerden die banden hebben met de georganiseerde misdaad en verdacht zijn van of veroordeeld zijn voor het fungeren als leidend persoon van een vereniging die actief is in de drugshandel of van een criminele organisatie veranderen bovenstaande regels.

Zo zal een IBVR niet gelden als een ‘ultimum remedium’ maar kan de directeur-generaal van de penitentiaire inrichting (DG EPI) na advies van de inlichtingendiensten of de federale procureur rechtstreeks dergelijk regime opleggen.

Dit regime is eveneens onbeperkt in de tijd waarbij een hernieuwing om de twee maanden mogelijk is. Wel moeten de inlichtingendiensten of de federale-procureur om de twee maanden een nieuw advies hieromtrent uitbrengen.

Wat houdt een IBVR na de wetswijziging in?

Sinds de wetswijziging is er een tweede paragraaf toegevoegd aan artikel 117 van de Basiswet:

“Indien uit concrete omstandigheden blijkt dat de gedetineerde een reëel en ernstig risico vormt voor de veiligheid vanwege zijn banden met de georganiseerde misdaad en hij verdacht wordt van of veroordeeld is voor een overtreding van artikel 2bis, § 4, b), van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsmiddelen en antiseptica en van de stoffen die kunnen worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen of voor het misdrijf bedoeld in artikel 324ter, § 4, van het Strafwetboek kan de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime bovendien bestaan uit de hierna opgesomde maatregelen of een combinatie van meerdere ervan:

1° de permanente observatie door middel van een camera, mits eerbiediging van de menselijke waardigheid van de gedetineerde en mits uitvoering van een regelmatige controle, minstens tijdens de bezoeken van de arts bedoeld in artikel 118, § 5, van de eventuele gevolgen op de mentale gezondheid.

2° in afwijking van artikel 58, de uitsluiting van het recht op bezoek en/of van het recht op ongestoord bezoek van alle of sommige bezoekers bedoeld in artikel 59.”

Dit wil dus zeggen dat een gedetineerde rechtstreeks onder een IBVR geplaatst kan worden als blijkt dat hij:

  • banden heeft met de georganiseerde misdaad
  • EN verdacht wordt van of veroordeeld is voor het fungeren als leidend persoon van een vereniging die inbreuken begaat tegen de Drugswet OF van een criminele organisatie

Daarnaast werd er ook gesleuteld aan artikel 118 van de Basiswet:

Indien een gedetineerde zoals hoger uiteengezet verdacht wordt van of veroordeeld is voor bijvoorbeeld internationale drugshandel in vereniging, is het niet meer de directeur van de gevangenis die een voorstel overmaakt aan de directeur-generaal waarop deze uiteindelijk een beslissing neemt.

Sinds de wetswijziging neemt de directeur-generaal immers een beslissing tot plaatsing in een IBVR, na advies van de federale procureur of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waarbij niet voorafgaandelijk bijzondere veiligheidsmaatregelen dienen genomen te worden.

Tegen dergelijke beslissing is beroep bij de beroepscommissie nog steeds mogelijk, maar sinds de wetswijziging moet de beroepscommissie de specifieke redenen vermelden waarom ze de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk vernietigt en moet ze eveneens haar beslissing omkleden met de bijzondere redenen hoe deze beslissing verzoend kan worden met de aangegeven veiligheidsrisico’s. In voorkomend geval omkleedt zij haar beslissing met de bijzondere redenen waarom zij afwijkt van het advies van de federale procureur of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Heiligt het doel de middelen?

Is het plaatsen van een gedetineerde, die verdacht wordt van het leiden van een criminele organisatie, in dergelijk regime in overeenstemming met het vermoeden van onschuld (artikel 6 EVRM)?

Zolang iemand nog niet veroordeeld is door een rechter geniet deze het vermoeden van onschuld. Maar sinds de wetswijziging kan een enkele verdenking van ‘leidend persoon van een criminele organisatie die zich bezighoudt met internationale drugshandel’ al voldoende zijn om iemand in een zéér strikt regime op te sluiten.

Daarnaast brengt een periode in de gevangenis sowieso een vorm van detentieschade met zich mee. Meer concreet blijkt uit wetenschappelijk onderzoek (SYKES, five pains of imprisonment)  dat deprivaties (ontzegging/ontbering) inherent zijn aan de vrijheidsberoving:

  • deprivatie van vrijheid
  • deprivatie van goederen en diensten
  • deprivatie van heteroseksuele relaties
  • deprivatie van autonomie
  • deprivatie van persoonlijke veiligheid

Dergelijke deprivaties treden reeds op bij gedetineerden die in een ‘normaal’ regime opgesloten worden.

Gedetineerden die in een IBVR worden geplaatst worden nog harder getroffen door dergelijke deprivaties gezien sociale contacten met de buitenwereld zoveel als mogelijk beperkt worden. Dit kan een zware impact hebben op het mentaal welzijn van de gedetineerde waarbij de detentieschade enkel vergroot wordt.

Nochtans stelt de Basiswet in artikel  **6, §2 dat bij de uitvoering van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel vermijdbare detentieschade dient voorkomen te worden.

Het doel van de wetswijziging is het voorkomen van het verderzetten van criminele activiteiten vanuit de gevangenis door de gedetineerde die vermeende banden heeft met de georganiseerde misdaad EN verdacht is van of veroordeeld is wegens het fungeren als leidend persoon van een vereniging die handelt in verdovende middelen OF van een criminele organisatie.

De vraag in deze casus is of het doel van de minister van Justitie de middelen (IBVR met minimale contacten met buitenwereld + cameraobservatie) heiligt.

Indien u vragen heeft met betrekking tot maatregelen opgelegd door de gevangenisdirectie en/of de directeur-generaal kan u altijd terecht bij onze strafrechtspecialisten.