15 mei De nieuwe verjaring van de strafvordering: de Gordiaanse knoop ontward?
De verjaring van de strafvordering is steeds een complexe aangelegenheid geweest waarover menig advocaat ongetwijfeld het hoofd heeft gebroken. Dit alles zou ingevolge de Wet Strafprocesrecht I van 9 april 2024 tot het verleden moeten behoren. Voormelde wet hervormde de verjaring van de strafvordering met als vooropgesteld doel het kluwen aan regels te ontwarren.
Er beweegt momenteel heel wat in het straf(proces)rechtelijk landschap. Ook de regels inzake de verjaring van de strafvordering werden onder de loep genomen en fundamenteel hervormd. De wijzigingen zijn van kracht sinds 28 april 2024.
Concreet gelden er drie uitgangspunten bij deze hervorming:
- Een nieuw eindpunt van de verjaring
- De afschaffing van de stuitingsgronden en een beperkte toepassing van schorsingsgronden
- Een verlenging van de verjaringstermijnen
Deze principes kunnen als volgt samengevat worden:
Een nieuw eindpunt van de verjaringstermijn
Voorheen diende de strafrechtelijke vervolging tot een einde te worden gebracht voor het verstrijken van een bepaalde termijn, i.e. de verjaringstermijn. Binnen de verjaringstermijn diende aldus bijvoorbeeld een eindbeslissing van de rechter ten gronde te worden bekomen.
De Wet van 9 april 2024 wijzigt dit en bepaalt dat de gerechtelijke autoriteiten er enkel nog voor moeten zorgen dat een strafdossier binnen de verjaringstermijn aanhangig wordt gemaakt bij de vonnisrechter middels een verwijzing door de raadkamer, rechtstreekse dagvaarding, enz.
Vanaf het moment van aanhangigmaking bij de vonnisrechter, speelt de verjaringstermijn aldus niet meer en is de strafvordering in principe onverjaarbaar.
De afschaffing van de stuitingsgronden en een beperking van de schorsing
Het mechanisme van de stuiting (lees: herstart) van de verjaring liet toe de verjaring van de strafvordering te verlengen door bijvoorbeeld het stellen van daden van onderzoek of vervolging, zonder dat die stuiting tot een langere termijn dan het dubbele van de basistermijn kon leiden. De stuiting van de verjaringstermijn gebeurde in de praktijk quasi automatisch. De mogelijkheden daartoe waren zodanig ruim, dat de incentive om met gepaste spoed te onderzoeken en te vervolgen zo goed als futiel werd.
De rechtsfiguur van de stuiting wordt in de nieuwe wet dan ook afgeschaft.
De mogelijkheid tot schorsing van de verjaring van de strafvordering blijft wel behouden, maar wordt door de Wet van 9 april 2024 in sterke mate ingeperkt. De enige schorsingsgrond die behouden blijft is die van de wettelijke onmogelijkheid om te vervolgen.
De verlenging van de verjaringstermijnen
De derde ingrijpende wijziging door de Wet van 9 april betreft 2024 betreft de invoering van langere verjaringstermijnen.
Er wordt geopteerd voor opdeling in schalen in functie van de wettelijk bepaalde maximumstraf:
Misdrijf | Verjaringstermijn |
---|---|
Misdaad strafbaar met levenslange opsluiting | 30 jaar |
Misdaad strafbaar met meer dan twintig tot dertig jaar opsluiting | 20 jaar |
Misdaad strafbaar met meer dan vijf tot ten hoogste twintig jaar opsluiting | 15 jaar |
Wanbedrijf | 10 jaar |
Overtreding | 1 jaar |
Daarnaast wordt de lijst met onverjaarbare misdrijven aangevuld. Naast misdaden tegen het internationaal humanitair recht en seksuele misdrijven ten aanzien van minderjarigen worden ook moord en roofmoord onverjaarbaar als de misdrijven door hun aard of context een land of een internationale organisatie ernstig kunnen schaden, of van aard zijn de bevolking ernstige vrees aan te jagen of om de overheid of een internationale organisatie op onrechtmatige wijze te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, of om de politieke, de constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
De verlenging van de verjaringstermijnen houdt voor enkele categorieën van misdrijven een verdubbeling van de vroegere termijn in. De significantie van de afschaffing van de stuiting van de verjaring is hierdoor aldus compleet futiel.
Wat met de redelijke termijn?
Eenieder heeft het recht op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn.
De vroegere verjaringstermijn droeg hier enigszins aan bij door een stimulans te zijn om het dossier binnen een zekere termijn tot een einde te brengen. Doordat de strafvordering in wezen onverjaarbaar wordt van zodra ze aanhangig is bij de rechter ten gronde, alsook door de verlenging van de verjaringstermijnen door de nieuwe wet, wordt het eerbiedigen van de redelijke termijn des te crucialer.
De wetgever heeft daarom voorzien in de nieuwe sanctie van het verval van de strafvordering bij een zwaarwichtige miskenning van de redelijke termijn. Deze sanctie zal zowel door het onderzoeksgerecht, als door de vonnisrechter uitgesproken kunnen worden.
Het is vooralsnog af te wachten of en wanneer er werkelijk zal worden geoordeeld dat een zwaarwichtige miskenning van de redelijke termijn voorhanden is waardoor de strafvordering komt te vervallen.